JW zit in de les. De juf is rekenen aan het bespreken. Straks moet hij aan de slag. Hij probeert op te letten. Ze praat snel, te snel voor hem. Hij kijkt om zich heen: ze praat helemaal niet snel, de rest lijkt het gewoon te kunnen volgen.
Net waren zijn gedachten even
afgedwaald naar gisteren, nu is hij de draad kwijt. Hij kan er geen touw meer
aan vast knopen. Wanhopig probeert hij de les weer te volgen. Voordat zijn
gedachten waren afgedwaald, ging het ook al te snel voor hem. Hij weet heus dat
ze niet echt snel gaat, iedereen kan het volgen. Behalve hij. Bram kijkt
aandachtig naar de juf, hij maakt zelfs aantekeningen tussendoor. Fedde zit
helemaal niet op te letten, hij maakt een tekening. Hoe kan het toch dat Fedde
zijn opgaven toch altijd goed en snel maakt? Nee, nu zit hij weer niet op te
letten. “Heb jij een punteslijper,” hoort hij achter zich, hij probeert het te
negeren. “JW,” klinkt het weer, tegen beter weten in draait hij zich om. Hij
wil het niet, maar hij kan het niet laten.
Tijd om opgaven te gaan maken. Hij
opent de eerste som op zijn device. Hij begrijpt niet wat er staat. Gewoon echt
niet, alsof het Arabisch is. Het komt hem niet bekend voor. De juf zegt dat ze dit
al eerder gemaakt hebben, het zal wel. Hij herkent het even niet. Het voelt alsof
het uit zijn hoofd gesprongen is toen hij even niet zat op te letten. Vorige keer
voelde het alsof hij het had uit geplast toen hij naar de wc was geweest. Hij
weet niet wat te doen. Hij probeert in zijn hoofd te zoeken, maar het is er mistig.
Er komt niets. De juf zegt dat hij moet beginnen en hij raakt in paniek. Hij
weet niet wat hij moet doen, starten wordt steeds moeilijker. De informatie die
hij nodig heeft om te beginnen lijkt niet meer in zijn hoofd. Zijn moeder zegt
dat dat niet waar is. Dat zijn hersenen een soort opbergsysteem zijn en dat hij
moeite heeft met het openen van de juiste ‘laatjes’. Hierin zit de benodigde
informatie, maar hij kan de juiste ‘laatjes’ niet vinden. Sterker nog, hij weet
niet eens meer waar de kasten staan. Hij zit niet eens in de juiste kamer, denkt
hij. Hij ziet alleen maar mist.
Hij steekt zijn vinger op. Hij heeft
dringend hulp nodig, iemand moet hem vertellen wat er nou precies van hem
gevraagd wordt. Hij is niet eens in staat om uit te leggen wát hij niet begrijpt.
Hoe moet de juf het dan uitleggen? De juf begint met uitleggen, maar al gauw
ziet hij een ekster op een tak. Hij denkt aan het roodborstje dat tijdens de
sneeuw zat te schuilen onder het afdakje. Op zijn moeders fiets. Opeens is hij
weer bij de les en merkt hij dat hij door het niet bij de les zijn de draad
weer kwijt is. Hij kan wel huilen. Geeft de juf hem hulp en aandacht, heeft hij
het weer verpest.
Hij mag even op een apart kamertje
zitten, dat is fijn, nu kan hij zich beter concentreren. Wat een mooie kleur
tapijt hebben ze hier liggen. Maar, wacht eens, er zit een vlek op de grond. Is
dat nou kauwgum, hij kijkt iets dichterbij. Ja, kauwgom, het lijkt wel de vorm
van een muis. Hij kijkt nog iets dichterbij, nee, wacht, het is een raceauto. O
ja, rekenen… Hij maakt een som of twee. Onbewust dwalen zijn ogen weer in het
rond. Wat een bijzondere gordijnen hangen hier.
Thuis helpt zijn moeder hem
weleens. Soms praat ze heel lang en geduldig tegen hem en herhaalt ze alles net
zo lang tot het ‘laatje’ met benodigde informatie weer terug gevonden en geopend
is. Soms wordt ze ongeduldig. Haar snerpende knerp vindt hij vervelend. Maar,
het is wel een soort misthoorn. Ze weet wat ze moet zeggen en merkt als het abracadabra
voor hem is. Dan zegt ze het nog een keer op een andere manier en nog een keer.
Langzaam trekt de mist op en opeens kan hij aan de slag. Hij begrijpt niet eens
meer wat hij niet begreep. Hij was er toch van overtuigd dat hij het had uit geplast,
maar kennelijk was het er nog. Zijn moeder zegt dat ze hetzelfde is, maar hij
vindt dat ze wijs is. Ze gaat zijn kamer uit en komt steeds terug om te kijken
of het nog gaat. Als hij nog steeds langzaam en gestaag vordert, geeft ze hem
een knuffel. Ze is zo trots op hem.
Misschien is het morgen weer uit
zijn hoofd gesprongen en begint het weer van voren af aan. Maar misschien weet
hij morgen dat het niet echt verdwenen is. Dat het alleen maar naar de
achtergrond verdwenen is. Misschien lukt het morgen wel om zelf zijn ‘laatje’
te vinden en te openen. Of, misschien is het morgen helemaal geen mistige dag. Misschien
ontstaan er een keer geen dikke mist in zijn hoofd op het moment dat hij aan
rekenen start.
Kon hij maar, net als anderen,
gewoon luisteren naar de uitleg. Kon hij het maar volgen. Kon hij maar meedoen.
Dat kan niet. De dokter zegt dat dat door dopamine-gebrek komt.
Wat zou het heerlijk zijn als alle
mensen waarbij alles wel ‘goed’ werkt in hun hoofd, konden geloven dat het geen
onwil is. Helaas is dat niet zo.